Docent Nederlands wint schrijfwedstrijd: Een zomerse dag – in de Vlietlanden…?

Bibliotheek de Plataan organiseerde tijdens de Week van de Cultuur, 10 t/m 17 juni, een schrijfwedstrijd. 

De opdracht van de wedstrijd was in het kader van de Week van de Cultuur: “Een zomerse dag – in de Vlietlanden…?".

Met deze titel konden inwoners van Maassluis, Vlaardngen en Midden-Delfland een verhaal inleveren van minimaal 800 woorden en maximaal 1500 woorden.

Guido Knoop, docent Nederlands op Het Lyceum vos heeft met zijn verhaal de eerste prijs behaald. Gefeliciteerd Guido! 


De eerste plek - het winnende verhaal van Guido Knoop

Een zomerse dag – in de Vlietlanden…?

Het was een van die lange, lome zomerdagen waarop de hitte zwaar om je schouders hing. De zon prikte in je ogen, het water glinsterde ongenadig. Ik was samen met mijn vriend Koen, die twee jaar ouder was en die ik bewonderde.

We hadden een klein bootje, nauwelijks groter dan een badkuip, maar voor ons was het een schip dat ons naar onbekende werelden kon brengen. Voordat we aan boord gingen, gaf Koen me een gladde, grijsblauwe kiezelsteen. Hij zei dat het een gelukssteen was, die ons zou beschermen op onze avonturen. Ik lachte en stopte de steen in mijn zak. Daarna klommen we in het bootje en zetten we koers.

Koen nam altijd het roer. Hij was de kapitein en ik de matroos. Ik zat tegenover hem, zijn gezicht bestuderend. De scherpe hoeken van zijn kaak, de manier waarop zijn wenkbrauwen fronsten als hij zich concentreerde, zijn blonde haren die oplichtten in de zon. De zelfverzekerdheid waarmee hij aan het roer stond, vertelde me dat we alles aankonden, zolang we maar samen waren.

Er was een onuitgesproken band tussen Koen en mij. We spraken zelden over onze gevoelens, onze angsten, onze dromen. Maar op de een of andere manier wisten we altijd wat de ander dacht. Het was alsof we een stille taal hadden, een taal die alleen wij konden begrijpen. We deden alles samen. We bouwden hutten, renden over de graslanden tot we buiten adem waren, maakten kaarten van geheime paden en verzonnen namen voor de bomen en de beekjes. Hij was de leider, degene met de ideeën. Ik vond het fijn om in zijn schaduw te staan.

Naarmate we verder de Vlietlanden in voeren, dwaalde Koens blik af van het kabbelende wateroppervlak naar de oever, rijk begroeid en bevolkt met een verscheidenheid aan vogels. Koen kende elke vogelsoort, elke roep, elke vleugelslag. Hij had dit van zijn vader geleerd, die net zo gepassioneerd was over de natuur. Zijn ogen, 1 scherp als die van een roofvogel, vonden de grutto op zijn modderige uitkijkpost, de kievit die onstuimig dartelde door het korte gras en de schuwe rietzanger, die zich als een schaduw tussen de ruisende rietstengels bewoog.

Tegen de middag, toen de zon hoog stond en onze huid deed tintelen, besloten we aan te meren om te lunchen. De grond onder onze blote voeten was droog en knisperde onder ons gewicht. Koen pakte de picknickmand en begon broodjes te smeren. Zijn handen, groot en behendig, bewogen met een gemak dat ik benijdde. Hij had altijd zo moeiteloos geleken in alles wat hij deed.

Terwijl we aten, maakte ik een grap, iets doms over een vogel en een worm. Ik had er zelf hard om gelachen, harder dan nodig was, omdat ik zijn lach wilde horen, zijn ogen wilde zien oplichten. Hij was zo zeker van zichzelf, terwijl ik vocht tegen mijn onzekerheden. Ik wilde hem vertellen hoe ik me voelde, maar de woorden bleven steken in mijn keel.

Met volle buiken lagen we op onze rug, kijkend naar de wolken die voorbij dreven. Koen wees naar de lucht en begon vormen die hij in de wolken herkende te benoemen. Een draak, een kasteel, een zeilboot. Dit waren de momenten dat ik me het meest verbonden voelde met hem, wanneer we samen in onze eigen wereld waren, ver weg van de realiteit.

Terug op het water, terwijl de zon langzaam zakte en de schaduwen langer werden, gebeurde het. We botsten ergens tegenaan. Het bootje kantelde. Koen, altijd kalm, werd van zijn voetstuk geslagen. Ik realiseerde me dat hij, die alles kan, nooit had leren zwemmen. Zonder te aarzelen dook ik achter hem aan. Ik herinner me de kou van het water, het geluid van mijn eigen geschreeuw, het zicht op Koen die onder water verdween, mijn handen die krampachtig door het water klauwden in een wanhopige poging om hem vast te pakken.

Koen had altijd al een natuurlijke bravoure gehad, een soort onbezonnen overmoed die hem tot de leider van onze kleine groep maakte. Het was deze zelfverzekerdheid die ons deed geloven dat Koen alles kon, ook zwemmen. Hij was immers de eerste die een boom in klom en de eerste die er weer vanaf de hoogste tak uit sprong, altijd met een brede grijns. Maar ondanks zijn lef had hij nooit zijn zwemdiploma gehaald. Het was niet dat hij niet wilde, maar eerder dat hij het gevoel had dat hij het niet nodig had. Koen was ervan overtuigd dat hij, als het er echt op aan kwam, wel zou kunnen zwemmen. Die zomerse dag, toen hij overboord sloeg en in het water belandde, werd de harde waarheid onthuld - Koen kon niet zwemmen.

Het was een gevecht tegen de krachten van het water, tegen de kracht van Koen in zijn paniek. Ik voelde zijn lichaam spartelen, zijn benen chaotisch trappen in het water terwijl hij probeerde naar lucht te happen. Mijn hart hamerde in mijn borstkas. Ik riep zijn naam, probeerde hem daarmee te kalmeren, maar mijn woorden werden opgeslokt door het klotsende water. Tussen het schreeuwen en worstelen door probeerde ik zelf op adem te komen, mijn eigen hoofd boven water te houden, terwijl ik er ook alles aan deed om Koen niet te laten verdrinken.

De waterkant leek oneindig ver weg, de afstand vergroot door mijn uitputting. Ondanks
mijn inspanningen werd Koen steeds zwaarder, zijn lichaam begon te zinken. Ik voelde de kracht uit mijn armen vloeien. Ik schreeuwde zijn naam, mijn stem hees en gebroken, maar mijn vriend, mijn dappere, zelfverzekerde vriend, antwoordde niet. Zijn lichaam werd slap in mijn armen, zijn ogen staarden leeg naar de lucht boven ons. En op dat moment wist ik dat ik hem niet meer kon redden. Koen, die niet kon zwemmen, verdronk voor mijn ogen en ik was niet sterk genoeg om hem te redden.

Zonder Koen was alles anders. De zomerdagen die ooit zo vol belofte en avontuur waren, voelden nu leeg en betekenisloos. Zijn afwezigheid was als een schaduw die over alles hing. Ik stapte nooit meer in het bootje, niet zonder mijn kapitein. De gelukssteen die ik die dag van Koen kreeg, heb ik altijd bewaard. Nu, vele zomers later, draag ik hem nog elke dag bij me, als tastbare herinnering aan een belofte die niet is waargemaakt.